Peinzen
Mijn ouders zijn nu bijna zestien jaar dood
en nog kan het gebeuren
dat ik af en toe denk,
even mama bellen,
of papa vragen
hoe je die kersenboom nu het beste kan snoeien.
In onze huidige voorstelling,
moet er nog vier,
vertel ik van de pianostemmer
die elke dag om 17.00 uur
onze vleugel op het toneel komt stemmen.
Ik kan dat horen door de intercom in mijn kleedkamer.
En telkens weer denk ik even,
Erik?
En die is toch alweer bijna twee jaar dood.
We spelen nu met een piepjonge percussionist
die soms net zo gedreven kan swingen
als mijn neef Tonio the King,
een slagwerker
die zo’n tien, vijftien jaar met ons meespeelde.
Ook hij is er niet meer,
longkanker.
Mijn waardering voor die jonge drummer
bestaat vooral ook
omdat ik onze Tonio in hem herken.
Laatst speelden we in Carré een ingelaste matinee,
sta te zingen,
zie iemand door het gordijn
onder de koninklijke loge
de zaal inkomen
de man blijft staan,
slaat zijn armen over elkaar,
flitst het door mijn hoofd,
meneer Dekker?
Hoelang is die fantastische man nu al dood?
Met het ouder worden word ik rijker en rijker
aan herinneringen,
zing ik vaker en vaker,
vooral ook dankzij
en mede in naam
van de afwezigen.
Vandaag is morgen, gisteren
schreef ik van de week
na een zeer koude jonge borrel
op de rand van de krant.
Voor de scheurkalender van het leven,
dacht ik.
Vanuit dat besef en dat plezier
worstel en zing ik me
droef en vrolijk
door herinneringen heen
naar morgen,
overmorgen,
naar later, later
als ik klein ben.
Herman van Veen